De drie bandoneons die ik bespeel zijn meer dan honderd jaar oud, en hebben ieder hun eigen klank en geschiedenis. Ze zijn gebouwd in het Oost-Duitse Ertsgebergte door Alfred Arnold, de Stradivarius van de bandoneonbouwers, die in Buenos Aires Doble A wordt genoemd: zo heeft Piazzolla een compositie ‘Tristezas de un doble A’ genoemd’, ‘Verdriet van een dubbele A’.
Alle drie zijn ze gebouwd voor de tango-orkesten in Buenos Aires, en hebben hun leven dus doorgebracht aan de andere kant van de oceaan. Sinds de tachtiger jaren zijn ze weer terug in Europa, dichtbij hun geboortegrond.

Dino
Eentje heb ik ‘Dino’ genoemd, omdat zijn warme, fluwelen klank me doet denken aan de klankwereld van Dino Saluzzi, een van mijn favoriete bandoneonisten uit de bergen van Argentinië, die een prachtige combinatie heeft gemaakt van Argentijnse folklore en jazz.
Dino is al diep in de tachtig, we zijn bevriend geraakt, vooral tijdens onze vele videogesprekken gedurende de coronaperiode. Voor zijn 85ste verjaardag, die hij in isolement moest vieren, schreef ik ‘La paz interior’, ‘De innerlijke vrede’.
Oerol
De tweede bandoneon die ik bespeel heb ik ‘Oerol’ genoemd, aangezien hij met mij storm, wind en regen heeft getrotseerd tijdens het Oerolfestival op Terschelling in 2019.
Dat was tijdens de voorstelling ‘Lost tango’ van Via Berlin, waarin ik een gedesillusioneerde kapitein van een klein cruiseschip was.
Gekluisterd aan een rolstoel zag ik met lede ogen de terugloop van het aantal toeristen aan, en worstelde me door een heftige regenbui heen, samen met ‘Oerol’, die een langwerpige doorzichtige plastic zak om zich heen had om hem te beschermen tegen het vocht.


La Bomba
En de derde bandoneon, mijn grote steun en toeverlaat, is door mijn Duitse stemmer Rocco gedoopt tot ‘Die Bombe’, oftewel ‘De bom’, ‘La bomba’, vanwege zijn imposante geluid. In 1989 trad maestro Osvaldo Pugliese op met zijn Orquesta Típica in Theater Carré in Amsterdam, ter viering van het 50-jarig jublileum van zijn orkest.
De hoogbejaarde Osvaldo had als speciale gast Astor Piazzolla met zijn sextet uitgenodigd, en zo kon het gebeuren dat Amsterdam het toneel werd van de enige muzikale ontmoeting van de twee belangrijkste tangogrootheden.
Alvarez’ compañero in goede handen
Voor Piazzolla had ik al gewerkt in 1987 in New York. Maar mijn ontmoeting met Pugliese en zijn orkest ‘vond nu in Amsterdam plaats, in een klein theater in de Staatsliedenbuurt, waarbij ons Sexteto Canyengue mijn hommage aan Pugliese voor het eerst voor hem speelde, de tango ‘Clavel Rojo’.
Het was aan het eind van dat bezoek aan Amsterdam, dat Roberto Alvarez, eerste bandoneonist van Pugliese, zijn bandoneon op mijn schoot zette, en tegen me zei: ‘Ik laat mijn compañero hier achter, in goede handen’.
En sinds de tijd dat ik ‘La bomba’ van hem overnam, heeft hij alles met me beleefd: de traan van Máxima, mijn optreden in Teatro Colón in Buenos Aires, mijn muzikale ontmoeting met Sting in New York, Engeland en het Gelderedome in Arnhem, mijn cd-opname met Ennio Morricone in Rome, ‘Guardians of the Clouds’, talloze optredens met orkest in Australië, Engeland, de Verenigde Staten, Rusland, Frankrijk, Duitsland, Portugal, etc.
En zo gaan we samen door, op avontuur door de wereld. De vraag is wie het het langste gaat volhouden, ik of mijn oude muzikale kameraden.
De bandoneon is een jaloerse minnares
Op 2 februari 2002 maakte Nederland op emotionele wijze kennis met de bandoneon, via de tranen van Máxima bij Piazzolla’s tango Adiós Nonino. Weinigen wisten van het bestaan noch de geschiedenis van dit magische muziekinstrument, dat mijn leven veertig jaar geleden op zijn kop zette.
Begin jaren ‘80 speelde ik trekharmonika en concertina, kleine balginstrumenten, die bekend zijn uit de Ierse en Britse volksmuziek. In die tijd speelde ik in de Eerste Utrechtse Trekzaksociëteit, een hilarisch trio dat zich ambassadeur verklaarde van de aloude trekharmonika. Het was bij een van de bandleden thuis, toen het gebeurde:
hij legde een langspeelplaat op de draaitafel van bandoneonist Juan José Mosalini.
Toen de eerste klanken de kamer vulden leek ik door een bliksemstraal getroffen te worden, er ging een rilling door mijn hele lijf, en direct wist ik het: dit instrument wil ik de rest van mijn leven in mijn armen houden.
En veertig jaar later zit ik nog steeds elke dag met de bandoneon op schoot, als twee vrienden die geen dag zonder elkaar kunnen. En dat is niet verwonderlijk: bandoneon spelen is geen sinecure, je moet elke dag je motoriek trainen op dit uiterst complexe instrument, waarbij je je hoofd in vieren moet delen: elke knop heeft een verschillende toon, al naar gelang je de balg opent of sluit. En het knoppensysteem aan de linkerhand is compleet verschillend van dat van de rechterhand.
Piazzolla heeft ooit verklaard: ‘De bandoneon is een jaloerse minnares: als je haar één dag geen aandacht geeft, laat ze je vallen, bij voorkeur op het podium…’